Voordat het coronavirus ook Portugal trof, was het land eerder geteisterd geweest door nogal wat epidemieën. De cholera sloeg zelfs nog toe in de jaren ’70 van de vorige eeuw, rond de tijd dat de Portugezen het fascistisch regime van zich af gingen schudden. Nog geen vijftig jaar geleden. De pest brak uit, niet één keer maar verscheidene malen. Wat er toen kon gebeuren zou een waarschuwing moeten zijn voor diegenen, bijvoorbeeld in de V.S. of Hongarije, die denken dat een ultrarechts regime de oplossing biedt voor al hun problemen.

De pest. De laatst ervaren pest van Portugal was behalve aan de mentaliteit van het regime zelf te wijten aan twee zaken die het regime helemaal in de hand had: drinkwater en afvalwater. Het corporatieve regime wilde weinig van serieuze nationale verantwoordelijkheden weten. Het had praktisch alle landelijke gemeenschapsvoorzieningen in handen van het “zelfstandig” opererende bedrijfsleven ondergebracht, onder leiding van zelfzuchtige en het regime getrouwe maten. Het was niet eens in staat gebleken de natie van onbesmet drinkwater te voorzien en ook niet om het afvalwater inclusief alle zwermende bacteriën van de rivieren en bronnen weg te houden. Besmetting alom. Cholera. Pest.

Zes soorten water

Eerlijk is eerlijk: het was niet alleen het corporatieve stelsel van Salazar dat van het Portugese water niet veel meer dan woelwater wist te maken. De aan het fascisme voorafgaande regimes hadden er ook grote moeite mee het drinkwater en het afvalwater in goede banen te leiden, net zo goed trouwens als de daarna volgende democratie. Gelukkig lukte het de regeringen van na 1974 in elk geval uitbarstingen van cholera te voorkomen. De pest kwam niet meer voor. Verder bleef er nog veel te wensen over.     

Wij hebben het nooit geweten, want het werd ons zo niet verteld, maar de Portugezen hebben in de loop der tijd zes soorten water gedronken, sprankelend bronwater uit flesjes niet meegerekend. Vóór het midden van de 19de eeuw was het koninklijk water, tenminste, als er al water werd verstrekt. Op het platteland hadden de meeste Portugezen het zelf te tappen uit de rivieren en de beken of op te vangen in regentonnen of bij bronnen of door bronnen gevoede dorpsfonteinen; terwijl er vooral in de grootste steden net als in veel kloosters een paar brede goten naar schaarse fonteinen waren aangelegd. Vooral over de steden wil ik hebben, met Lissabon als voorbeeld. Van 1851 tot 1910 dronk men daar koninklijk-liberaal water. Tussen 1910 en 1926 was er republikeins water in de aanbieding. Dat werd gevolgd, van 1926 tot 1974, door naar fascisme riekend autoritair water. Na de Anjerrevolutie dronken de bewoners van Lissabon net als andere Portugezen vooral revolutionair-democratisch water. In de afgelopen jaren werd dat het water van de opklimmende welvaartsstaat. Zou de smaak hebben verschild?

Interieur pompstation, nu Watermuseum Lissabon
Interieur van het pompstation nu Watermuseum in Lissabon. Foto Ton Haak

Barok gedecoreerd

Jazeker. De kwaliteit veranderde over de jaren, de kwantiteit aan water waarover per persoon beschikt kon worden veranderde trouwens ook. In Lissabon kreeg het water het koninklijke, 18 kilometer lange Águas Livres-aquaduct. Het was in 1748, ver voordat van een liberale monarchie sprake was. Dit bouwwerk bevestigde de status van Lissabon als wereldstad (door een absoluut vorst gebouwd met onuitputtelijk gedacht Braziliaans goud), zeker toen een paar jaar later bleek dat het aquaduct aardbevingbestendig was. Er kwamen fonteinen die het aangevoerde water over vooral de betere delen van de stad distribueerden, de meeste barok gedecoreerd met klassieke mythologische figuren. Tegen 1850 waren er 42 fonteinen en zes publieke bronnen in de stad. Drieduizend waterdragers tapten daar, gratis, het water af dat zij huis aan huis verkochten. De waterdragers kwamen uit Galicië en vormden een macht, een maffia die in het openbaar onderlinge vetes uitvocht en hele omgevingen terroriseerde. Met de komst van de liberale periode, in 1851, na “de coup die alle coups overbodig zou maken,” was het met hun “macht” en functie snel gedaan. Vanaf dat jaar hadden “ingenieurs” de feitelijke macht in handen: die gingen Portugal moderniseren.

Het aquaduct werd een monument voor het oude regime; het voerde overigens niet meer dan vier liter per Lissabonner per dag aan. De cholera en gele koorts van 1856 en 1857 (9.000 doden veroorzakend alleen al in Lissabon, toen de stad slechts 160.000 inwoners telde) gaf de aanzet tot ingrijpende maatregelen. Nieuwe waterreservoirs en –transportleidingen werden aangelegd, ontworpen door de Franse ingenieur Louis-Charles Mary. Er moest vers water komen in elk gebouw in Lissabon, al bleven de fonteinen vooralsnog spuiten. Lange tijd bleef de belofte schuld maken. Het geplande 100 kilometer lange kanaal van Alviela naar Lissabon kwam maar niet tot stand; dat bracht pas in 1880 elke dag zo’n 30.000 kub naar de stad. Het kanaal zelf, geen verbazingwekkend monument zijnd zoals Águas Livres, baarde geen opzien; dat deden wél de machines, de pompen, al die staaltjes van eigentijds technisch kunnen waar het liberale Portugal met recht trots op was. “Lissabon veranderde van een droge Afrikaanse stad in een groene Europese hoofdstad, bevrijd van epidemieën,” werd er (een beetje voorbarig) gejuicht. Elk huis kreeg een watermeter, een ‘Bastos’, vernoemd naar de mecanicien Pinto Bastos, die er een prijs mee won. De inwoners van Lissabon werden “klanten” van het waterbedrijf. Nu werd het tijd om ook het rioleringssysteem en het afvalwater aan te pakken.        

Weg was weg

Want wat ook had te veranderen was het afvalwater, althans de wijze waarop ermee werd omgegaan. We weten allemaal wel dat er tot na de middeleeuwen niet aan riolering werd gedaan, men stortte waar men kon en voor het gemak ook uit het raam, plons, in de open straatgoot vóór het huis. Toiletpapier was er niet, laat staan om te hamsteren. Langzaamaan begon men in steden op iets van hygiëne te letten en kwamen er voorzichtige rioleringen die dan van de betere huizen naar de dichtstbijzijnde beken of rivieren leidden, want wat uit het zicht en uit de reuk was, dat was weg. In Lissabon werd, na de aardbeving, de tsunami en de branden van 1755, bij de wederopbouw van de oude stad wel degelijk aan riolering gedacht. Denk niet aan ons mooie moderne “witgoed” – er werden gaten gemetseld en afvoerpijpen en -kanalen aangelegd, het “gemak” en het “comfort” kwamen pas later, om over “dames” en “heren” niet te spreken.

Gaandeweg ontstonden er meer inzichten en dus uitbreidingen en verbeteringen. Dat ging gepaard met vallen in en opstaan uit de drek. Mooi hoor, die afvoerpijpen van huiselijke wc’s (eerst nog buiten de muren aangebracht, zoiets als een Centre Pompidou avant la lettre) en van straatgoten naar de beken en de Tejo. Maar als het extra hevig regende, of als het water in de Tejo en andere, kleinere watertoevoeren extreem hoog stond, dan konden de verschillende leidingen de waterlast niet aan en daalde het afvalwater niet af, maar klom het op, om op ongewenste plekken naar buiten te stromen. Het duurde lange jaren voordat men, niet alleen in Lissabon maar zelfs in vooruitstrevender steden zoals Parijs, begreep dat er gescheiden en bovendien veel méér water aankunnende afwateringssystemen hadden te komen. Voordat het zover was liep het bij de zwaarste regenbui of de hoogste vloedgolf verschrikkelijk uit de hand. Het regenwater liep niet weg, het afvalwater kwam terug omdat het geen vrij baan kon vinden naar de rivier en als dan ook nog eens de rivier overstroomde … 

Watermuseum. Foto Vitor Oliveira

Ver-Hausmanniseerd

Moddermassa’s stroomden door de straten. Gebouwen werden door het water verwoest. Mensen verdronken. Tot in 1910 toe (Lissabon had op dat moment bijna 400.000 inwoners), werden bij dergelijke rampen telegraafpalen neergehaald, kwam de machinerie van fabrieken onder water te staan. De toen moderne elektrische en pneumatische systemen (o.a. om stadsklokken op tijd te laten lopen, want wie had er een horloge; of om nieuwerwetse liften te bedienen) hielden op met functioneren. Zelfs Hausmanns modern herbouwde Parijs had van dergelijke voorvallen te lijden en zo verging het ook Lissabon, dat in de loop der tijd deels ver-Hausmanniseerd was. De modernisering was evenwel een enorme vooruitgang, de watervoorzieningen en het sanitair en dus ook de waterafvoersystemen waren flink verbeterd en uitgebreid; toch waren er nog veel lessen te leren. Het zou uiteindelijk leiden tot een enorm stelsel van rioolleidingen, waarvan ook anno 2020 nauwelijks te bevatten is hoe uitgebreid, hoe veelomvattend het is – wat zouden wij nadenken, het is er “gewoon”.

In die beginjaren werd gedacht dat enkelvoudige riolering bescherming bood tegen overstromingen. Zware regenval zou verdwijnen in de afvalkanalen. De afwatering uit de gebouwen zou daar ook “gewoon” blijven terechtkomen. Niemand had ooit kunnen bedenken dat bij zware regen steden niet enkel van bovenaf konden vollopen, maar ook van onderaf zouden worden overspoeld. Het water kwam terug! Er werd geroeid door de stinkende straten, het leek Venetië wel. Op sommige plaatsen werden houten vlonders op palen gebouwd om voetverkeer mogelijk te maken. In Parijs tijdens de vloed aldaar van 1910 werden die “passerelles” genoemd. Er ontstonden tijdelijke moerassen in de stad. En alle kelders en rioleringen liepen overvol met water en in Lissabon weekten zelfs de lieve tegeltjes los uit de trottoirs. “Vuile plassen dreven rond, bruin, stinkend, een lantaarnpaal werd een grofspiegelend eiland.” Londen had dergelijke problemen ook al meegemaakt: “Pavements like jelly,” zo werd hun probleem omschreven. In de steden die op dergelijke wijze getroffen werden, inclusief Lissabon, stopte het dagelijks leven; de restaurants, de terrassen, ze vielen stil. Degenen die uit hun huizen verdreven waren en vooral degenen die uit hun krotten waren verjaagd, zochten een heenkomen bij stations of op hoger gelegen plekken. Zoals altijd vielen de klappen vooral aan hun kant, in de sloppenwijken aan de randen van de steden, waar het aantal besmettingen niet onder controle kon worden gekregen. 

Pompstation Barbadinhos “Machines die de sfeer van de Titanic uitstralen”. Foto Vitor Oliveira

Verdomhoekje            

En toen het allemaal voorbij was … toen moest er opgeruimd en schoongemaakt worden. Lissabon werd enkele malen op deze wijze getroffen. Het werd nooit een ramp zoals die 1567, toen de pest hard toesloeg en 50.000 doden tot gevolg had, of zoals die van 1755 met de aardbeving en tsunami en minstens zoveel slachtoffers. Maar telkens veranderde het massa’s levens, het veranderde de stad. Bij elk van dit soort calamiteiten was er de roep dat de joden de schuld waren of later de marxisten of de ongelovigen of wie ook maar in het actuele verdomhoekje zat – Chinezen kwamen eerst kortgeleden aan de beurt. En de kerk riep op tot bidden. Niets nieuws onder de zon, nietwaar? Gelukkig begon het intellect te zegevieren. Nieuwe theorieën en technieken werden ontwikkeld. Voortaan werden niet alleen wateraanvoer en waterafvoer strikt gescheiden systemen, ook de verschillende afvoer werd gescheiden; de terugslag van afvoerwater of overvloedig regenwater werd daardoor belemmerd. Huiselijke en stedelijke hygiëne kreeg meer en meer aandacht, vond betere oplossingen. En zo werd veel potentieel onheil voorkomen. Al kan het in 2020, bijvoorbeeld in Tomar, nog voorkomen dat bij zware regenval de riolering water teruggeeft aan sommige straten. Dat duurt gelukkig meestal maar kort.

Lissabon kreeg zijn eerste afwateringsmasterplan in 1884, honderdzesendertig jaar geleden. Ene Ressano Garcia schreef het. Het schreef als oplossing van de meeste problemen voor dat er op de zwaartekracht gebaseerde tunnels en verzamelpunten moesten komen die afvalwater tot vijftien kilometer buiten de stad zouden transporteren, naar Carcavelos. Het ging om huishoudelijk afvalwater en overmatige regenval en was afgestemd op een toekomstige bevolking van, naar toen de verwachting was, meer dan een half miljoen. Hoger gelegen Lissabon kreeg gecombineerde riolen, lager werden vooral gescheiden riolen voorzien. Pas in 1941 en daarna in 1955 werden deze plannen bijgesteld, zij het in onvoldoende mate.

Interieur pompstation
Installatie pompstation. Foto Ton Haak

Zwaartekracht

Het klinkt vandaag de dag allemaal als normaal: zulke problemen lossen we toch op? Maar niet mag worden vergeten dat Lissabon in een gecompliceerde positie verkeert. Een stad sinds jaren vol gescheiden, of deels gescheiden en toch ook nog wat enkelvoudige riolering – drie systemen die soms in elkaar overgaan. Een stad met heel oude, oude, en jongere tot jonge afwateringssystemen. Een stad aan de Tejo, wiens baai door oceaangetijden wordt gedomineerd, waardoor bij hoogtij de zwaartekracht aan betekenis verliest in de lagere delen van de stad en overstroming nooit ver weg is, zeker niet in de buurt van Alcântara. Belangrijke delen van de stad liggen nauwelijks één meter hoger dan het hoogste hoogtij.

Ook al omdat de Tejo veel recreatie trekt, is de controle van de waterkwaliteit van groot belang geworden. Met groot-Lissabon ver uitgespreid aan de noordkant en de westkant van de baai ontvangt de Tejo enorme hoeveelheden stedelijk afval en landbouwafval. Met de groei van de stedelijke omgeving en de veranderende levenswijzen is de milieuzorg en dus de waterzuivering enkel van groter belang geworden. Zestien opvangstations zijn er voor de stad en sommige bedienen ook de voorsteden Loures, Odivelas, Amadora en Oeiras. De drie belangrijkste bassins zijn die van Alcântara, Chelas en Beirolas. Daar bevinden zich de grote zuiveringsinstallaties. Het hele rioleringssysteem is 1400 kilometer lang, inclusief heel oude stenen riolen die een eivormige doorsnede hebben; de gemiddelde rioolleeftijd is vijftig jaar. Die stadsriolen staan nu ten dienste aan dik driekwart miljoen stedelijke inwoners; de totale bevolking van de metropool telt een extra twee miljoen en heeft heel wat meer infrastructuur nodig. Er zijn enkele voorzieningen voor extreme situaties, zodat te overvloedig afvalwater kan wegvloeien, maar… die werken niet allemaal even geweldig, zo wordt erkend.

De republiek

Terug in de tijd. Na de coup van 1910 bleef de situatie problematisch. Intussen had de bevolking meer dan eens de bluspalen van de brandweer opengebroken om water te bemachtigen. Waren er door de bewoners geïmproviseerde fonteinen gecreëerd. Tapten stadsbewoners illegaal water af waar ze maar konden. Reden er vrachtwagens met watertanks door de stad om de dorst te helpen lessen. Werd het kantoor van het watermanagement door een bom verwoest.

De uitbrekende tyfus, in 1912, wekte de woede van de bevolking op, ook al omdat gebleken was dat zowel de waterbassins als oude rioolleidingen besmet waren geraakt. Het waren niet alleen ingenieurs die het voor het zeggen kregen: luid commentaar kwam van bacteriologen die ook nog eens ontdekten dat er besmet water de stad binnenkwam via het aquaduct. Het was de tijd waarin men zich bewust werd dat de medische wetenschap en microben en laboratoria allemaal met de gezondheid van water te maken hadden. Chloor werd pas in 1918 aan het drinkwater toegevoegd. Dat leidde tot klachten over de waterkwaliteit en dus werd het proces weer gestopt (om pas in 1931 heringevoerd te worden). Maar, gelukkig had de verbetering van de zorg geleid tot een drastische vermindering van het aantal doden ten gevolge van tyfus: tot 13 per 100.000. Daarmee bleef Lissabon toch nog ver achter bij, bijvoorbeeld Londen en Berlijn en kon daar tot nog geen vijftig jaar geleden opnieuw een cholera-epidemie uitbarsten.  

Leve de fonteinen

Water en afvalwater waren en zijn, in Lissabon en elders in Portugal, een zaak van voortdurende confrontatie tussen de centrale overheid en de gemeenten. De landsregering was doorgaans de leverancier van technisch toezicht en financiering; de gemeenten zorgden voor management en distributie. Over tijd ontstonden, soms onduidelijke, verschuivingen in de taken en verantwoordelijkheden en werd ook het particulier bedrijfsleven ingeschakeld, al of niet onder strenge supervisie. Enkel voor Lissabon werd besloten een uitzondering te maken: daar nam de centrale overheid het hele heft in handen en besliste die over alles, ook over de concessies aan de particuliere sector.

Oude watertoevoer
Oude watertoevoer via het aquaduct naar Amoreiras. Foto Ton Haak

Ook in 1932 beleefde Portugal waterepidemieën zoals cholera. Dat gaf de toen nog verse dictator Salazar, dacht hij, de kans om te schitteren: zijn autoritair-conservatieve regering ging fluks op nieuwe infrastructuren af. Het bracht allemaal weinig tot stand: het duurde tot 1944 voordat er iets van een actieve overheidsinmenging ontstond, in de Direcção Geral dos Serviços Urbanos. Die ging drastisch te werk en financierde een flink deel van de nieuwe voorzieningen. Niettemin, 75% van de distributie van drinkwater ging via openbare stads- en dorpsfonteinen. Want Salazar, de man die liever terugkeek naar het vertrouwde verleden dan vooruit naar de toekomst van zijn volk, was bang dat “de goede oude tradities in gevaar komen als de Portugese vrouwen elkaar niet meer kunnen ontmoeten bij de fonteinen.” Heel laat in de jaren 1960 erkende niet hij maar zijn erfgenaam, Caetano, dat het stelsel niet in staat was gebleken de waterproblematiek te beheersen.

Onder de kostprijs

Ingrijpende verbeteringen konden evenwel pas na de Anjerrevolutie van 1974 in gang worden gezet; daar waren nieuwe politieke en sociale waarden voor nodig die afgestemd waren op de hoge verwachtingen die de bevolking had van de gedroomde democratische welvaartsstaat. Het land werd in sanitaire regio’s verdeeld die vanuit Lissabon bestuurd zouden worden. Dat druiste in tegen de revolutionaire geest van die periode. Het resultaat was: alweer een falend systeem. In 1980 werd nog slechts de helft van de Portugezen van drinkwater voorzien, terwijl in 1990 nog maar eenderde van het Portugese afvalwater werd gezuiverd. Efficiëntie bleef lange tijd ver te zoeken als het om het water ging. In feite bleef Portugal ver achter bij andere Europese landen. De toetreding tot de EU (in 1986) was nodig om Portugal een gans nieuwe richting in te laten slaan.

In 1993 werd het Instituto da Água ingesteld met als opdracht het consolideren van de moderne gezichtspunten ten aanzien van het milieu in het waterbeleid. Voor de uitvoering van het nieuwe beleid werd Águas de Portugal opgericht, die op lager niveau uitvoeringsorganen hielp creëren waarin de staat een overheersende positie innam en de gemeenten ondergeschikt waren. Deze situatie, mede uit EU-fondsen gefinancierd,  leidde tot aanzienlijke efficiencyverbeteringen, maar niet tot een waterprijs die op reële kosten gebaseerd was. De Portugezen betaalden gemiddeld minder dan 50% van de tarieven die in andere Europese landen gerekend werden, hetgeen tegen de richtlijnen van de EU inging. Brussel was bovendien niet blij met de constatering dat de Portugese aandacht vooral op de watervoorziening geconcentreerd bleef; de opvang en behandeling van afvalwater schoot tekort, zowel kwantitatief als kwalitatief. Aan die situatie is nog weinig veranderd: water wordt ver beneden de kostprijs beschikbaar gesteld; en meer dan de helft van de zuivering installaties kan de taak niet goed aan.

Dam bij Castelo do Bode, waar de Zêzere water levert aan Lissabon
De dam bij Castelo do Bode, waar de Zêzere water levert aan Lissabon. Foto Ton Haak

Veel te verbeteren

Het is 2020. Portugal, wetende dat de prijs van water een immer zwaarwichtig aandachtspunt is in de nationale en lokale politiek, zit nog steeds met een te lage kostprijs en heeft nog veel te verbeteren aan de basisinfrastructuur voor rioleringen en zuiveringsinstallaties. De geschiedenis vertelt ons dat vroeger het leven ontstond rond de plekken waar water te vinden was of waar water beschikbaar werd gesteld; het leven volgde het water. Later pas ging het andersom: het water, nu min of meer onder controle, volgde het toenemend leven in de groeiende stad. De geschiedenis leert ook dat het management van water en afvalwater door de jaren heen, ongeacht welke stroming het bewind voerde, een “historisch combo” in beroering hield bestaande uit: de politiek, de gebruikers, het milieu, de techniek en de kapitaalverschaffing. Dat geldt voor tal van landen net zo goed als voor Portugal. De bevolkingstoename in (ook internationaal verbonden) stedelijke omgevingen leidt tot een kwetsbaarder samenleving, dat hebben we zojuist, in 2020, weer eens geleerd. Tel daar bij op het veranderend klimaat en er is maar één conclusie mogelijk: de watergeschiedenis zal nog jaren de spiegel blijven van de politiek-sociale ontwikkeling van het land.

Intussen komt menige expat op het Portugese platteland voor de ontdekking te staan dat de septic tank bij zijn nieuw verworven, mooi wit geschilderde bezit tussen de zonovergoten wijngaarden niet blijkt te functioneren, omdat op onverwachte momenten de afvoeren beginnen te stinken en de drek terug de badkamer en het toilet in spoelt. Meestal blijkt de vermeende septic tank niets anders dan een beerput te zijn, die om de zoveel tijd leeg moet worden gepompt. Mijzelf overkwam zoiets ooit ook eens. Het wonderlijke was, en ik lieg niet, dat de terugslag altijd plaatsvond juist als mijn schoonmoeder te logeren was. Nu, jaren later, zoek ik daar nog altijd een verklaring voor.

Voor wie meer over Lissabons water wil ontdekken: ik raad aan het o zo interessante Watermuseum in de stad te bezoeken. Het uit verscheidene gebouwen en constructies bestaande Museu da Água voert terug naar het verleden en informeert beeldend ook over het heden van de watervoorziening. Ik schreef eerder daarover voor Portugal Portal in: Hoge bomen drinken veel water.

3 Replies to “Woelwater”

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *