Zambujeira do Mar 1993.

De winter kwam vroeg dat jaar. Er waaide een stevige wind uit het noorden die rukte aan ramen en deuren. De eerste dakpannen vielen te pletter in de stille straatjes van het dorp. Televisiebeelden toonden hoe in het hooggebergte hele steden door sneeuwval waren ontwricht.

‘Daar komt die koude wind vandaan’ werd mij verteld in de plaatselijke minimarkt, nadat de gebruikelijke uitwisseling van ‘koud hè, ja koud’ had plaatsgevonden. Het gezicht van de man achter de kassa had de kleur van de grauwe dag en zijn aanzienlijke neus stak er rood bij af. Hij zat omstandig te bibberen.

Ik bood aan de deur te sluiten, maar hij keek me aan of ik een oneerbaar voorstel deed. De klanten kwamen alleen als de deur wijd open stond, dat moest ik toch begrijpen. Nee nee, een bordje duwen, trekken of open zou niet helpen. ‘Geen hond die het leest’. En trouwens, wist ik wel dat veel mensen niet kunnen lezen, iedereen boven de vijftig, schatte hij. Ja, hijzelf was daar een uitzondering op. Hij schudde zijn vingers los en pakte mijn bankbiljet aan.

‘In Nederland’ – ik kon het niet laten – ‘in Nederland hebben we verwarming in de winkels en ook in de huizen.’
‘In alle huizen?’ vroeg hij, maar wachtte niet op antwoord. ‘In  die landen is het koud, ja. Sneeuwt het daarginds ook?’ Trouwhartig keek hij me nu aan. Deze man was bereid tot een lange conversatie. 
‘Nee, nog niet’ zei ik en onderdrukte een zucht. Ik liet mijn boodschappen in de plastic tas glijden, die hij met een routinegebaar naar me toe schoof en verliet bijna haastig het pand. Ik ging een kacheltje kopen, ze konden mij nog meer vertellen.

Het was mijn tweede winter in Portugal. Na de eerste had ik gezworen nooit meer te overwinteren in dat ‘zonnige zuiden’. In geen jaren had ik zo’n kou geleden. Vanaf november tot diep in maart was ik in de weer geweest met hout sprokkelen, zagen en hakken voor de ‘open haard’, een afgebladderde stookplaats, waarvan de schoorsteen maar niet trekken wilde. Na zo’n hakpartij was ik niet alleen bezweet, maar ook doorweekt van de striemende regen die soms dagenlang aanhield.

En ik had het zo heet dat ik geen vuur meer kon zien. Een landgenoot vond ter plekke een nieuw spreekwoord uit: ‘Wie hout hakt, hoeft niet te stoken’. Maar dat gold natuurlijk maar een half uurtje. Daarna zat ik vooral te bibberen met een berg natte kleren in een van vocht doortrokken huis en ik stookte veel te kwistig het hout van drie dagen terug, dat eindelijk droog genoeg geworden was om vlam te vatten.

Het draaide er altijd weer op uit dat ik, gehuld in plastic, de regen instapte voor een fikse wandeling, om mijn botten te verwarmen. Flanellen onderhemden, dikke wollen truien, drie paar sokken over elkaar, het waren vergeten spoken uit een ver verleden …

Evenals alle dorpsbewoners van de vrouwelijke kunne, stortte ik me bij de eerste zonnestralen op de opgehoopte was en sjouwde zo’n beetje de hele inboedel naar buiten. Verrukt sliep ik vervolgens een nachtje in een droog bed.

Deze tweede winter ging ik het anders aanpakken. Ik had vanaf oktober een  huisje gehuurd dat voorzien was van elektriciteit en stromend water. Tot mijn genoegen ontbrak zo’n houtvretende, rookverspreidende en doodvermoeiende stookplaats.

Ik ging een kachel kopen, een elektrisch kacheltje. Ze waren te koop, zoals ik al hoopte, in het naburige dorp. Daar was er zelfs een in functie in de plaatselijke papelaria, de kranten- en tijdschriftenzaak. De warme luchtstroom die eruit kwam, aaide over de rug van de verkoopster, die er als het even kon pal vóór zat op een houten bankje. Uiteraard stond de deur wagenwijd open.

Opgetogen kwam ik thuis met mijn ventilatorkacheltje. Al dagenlang brachten donkere wolken uit het westen als het ware de zee tot ons. Het regende, het regende en grauwe vochtvlekken sierden al de witgekalkte wanden van mijn onderkomen. Ik wreef in mijn handen: het kacheltje zou ze in een mum van tijd als sneeuw voor de zon doen verdwijnen.

Tekening Charlotte Ligtenberg

Ik hing een waslijn op in de keuken/kamer en zag me al urenlang schrijven aan boeiende verhalen, terwijl ‘de regen tikte op mijn zolderraam.’ Ik stopte de stekker in het stopcontact. Wat een eenvoudige handeling! Ik dacht aan mijn strooptochten in de regen, het gesleep met nat hout, zagen, hakken.

Ploef. Ik zat in het donker. Door het natte venster lachten vele vervormde lichtjes me toe. De televisie van de benedenburen bromde ongebroken. Dit was mijn particuliere stroomstoring, geen twijfel mogelijk. Mijn kacheltje.

Het huis waarin ik woonde was van een vriendelijke dorpsbewoner die ik al een poosje kende. Er ging geen ontmoeting voorbij zonder dat we elkaar met joviale gebaren begroetten en vaak zat er wel een praatje in. Zijn koeien hadden gekalfd of ze gingen binnenkort kalven of ze waren juist gedekt. En mijn dochters, ja het ging prima met ze, nee ze waren nog altijd niet getrouwd en ja, misschien kwamen ze binnenkort hun moeder opzoeken.

Toen hij hoorde dat ik een huis wilde huren, had hij een bovenwoning in de aanbieding. De prijs die hij vroeg was onverwacht hoog en het was nog een hele klus geweest tot overeenstemming te komen. Sindsdien was de jovialiteit nagenoeg uit zijn gedrag verdwenen.

Nu ging ik hem vertellen dat de elektriciteit was uitgevallen. ‘Ik zit in het donker’ zei ik om de urgentie van het geval te benadrukken. Zwijgend liep hij met me mee. In het halletje draaide hij aan de schakelaar. Peinzend stond hij daar een poosje. Toen keek hij me aan vanonder zijn grove, zongebleekte wenkbrauwen en het viel mee dat hij de zaklamp, die ik hem in de hand geduwd had, niet op mijn gezicht richtte.

‘Heb je soms een kachel?’ vroeg hij. Hoewel ik al wist dat ik me in de verdediging bevond, verbaasden me mijn eigen woorden: ‘Nee, hoezo?’ Achteloos vestigde ik vervolgens zijn aandacht op een lampje, waarvan ik de stekker ‘net in een ander stopcontact had gestoken’. Hij dacht wel dat het daaraan kon liggen en zou het even nakijken. ‘Dat rotlampje’ zei hij, en eventjes had ik medelijden met hem.

‘Zeg, heb je trouwens geen kacheltje voor me?’ Wat kon mij het schelen, ik was nu toch bezig. ‘Het kan wel eens koud worden, hè, en ik moet veel stilzitten.’ 
‘Dat moet je niet doen’ zei hij, ‘stilzitten is slecht voor een mens. Kijk eens wat een terras je hebt, als je gaat staan, zie je de zee. Zodra je het koud krijgt, loop je gewoon wat op en neer. Hiervóór op het terras’ snauwde hij, toen ik waarschijnlijk niet snel genoeg reageerde.

‘Een kácheltje’ mompelde hij er meteen achteraan, al friemelend aan het defecte lampje. Hij wist zoveel minachting te leggen in zijn woorden dat ik voorlopig mijn mond niet meer open deed.

Het kacheltje is nummer 8 van de verzameling contos. De overige afleveringen kun je hier lezencontos.

9 Replies to “Het kacheltje”

  1. Heerlijk herkenbaar je verhaal. Wij wonen nu al bijna 38 jaar hier. Hebben dus heel wat winters meegemaakt. Stroomstoringen heel herkenbaar. We hebben nu nog lampen hangen waar ook kaarsen bij kunnen (lang leve Ikea), maar ik wil voor geen warm droog huis terug naar Nederland. Hier hoor ik thuis.

  2. Dit was geen stroomstoring, maar eenvoudigweg een geval van een te laag opgegeven verbruik. In Portugal is het maandelijkse elektriciteitsvastrechtbedrag niet een vast bedrag, je kunt kiezen uit wel 5 of 6 bedragen. Naarmate je meer denkt te gaan gebruiken, betaal je meer. En hoewel de verschillen vaak maar enkele euro’s per maand zijn, gaan toch veel mensen voor het goedkope begin van de tabel. Dan zien ze later wel wat er gebeurt als ze eroverheen gaan. Wat er dan gebeurt, heb jij meegemaakt. Dan knalt de stroom eruit, terwijl de buren gewoon vrolijk verder kunnen verbruiken. De elektrakachel is een grootverbruiker. Geen technisch probleem dus maar gewoon iemand die nog zuuniger is dan een Zeeuw. Kwestie van even bij je elektriciteitsleverancier aangeven dat je meer gaat gebruiken. Stroomstoringen komen inderdaad voor in Portugal. Maar zuunige bijna-Zeeuwen nog veel meer. (Ik ben een getogen Zeeuw).

  3. Wat een heerlijk verhaal! En de verklaring voor de stroomstoring is o-zo-Portugees. Gisteren kwam ik het systeem van het variabele vastrecht tegen op de site van onze stroomleverancier, toen ik op zoek was naar de mogelijkheid om de maandelijkse stroomrekening digitaal te laten sturen i.p.v. per post. Dat was ook al een zoektocht van jewelste.
    Waarom makkelijk maken als het ingewikkeld kan!

  4. Weer heel boeiend geschreven Ellen!!
    Ik veroorzaakte in de jaren 70 in Amsterdam ook vaak kortsluiting door in mijn ijskoude huurkamer een elektrisch kacheltje aan te zetten. De stoppen waren er te zwak voor en die kacheltjes waren streng verboden. Toen wij in ons (nog niet verbouwde) huis in Pedrógão Pequeno sliepen in 2015 heb ik het, net zoals jij, nog noooooit zo koud gehad. Zelfs met een warme man naast me werd ik koud wakker! Die vochtige kou, vreselijk. En in restaurants was het ook koud en hield men jassen aan.
    Ons huis is nu heerlijk warm. Vooral nu het weer een week gaat regenen is dat een genot, ik hoop je hier een keer te kunnen ontvangen. Ik geniet van je verhalen! Meer! Meer!

  5. Echt een leuk en zo herkenbaar verhaal, sappig en vlot poëtisch, met humor geschreven, wat jij als de beste kan Ellen! Ik denk dat bijna alle nieuw in Portugal aangekomen buitenlanders zoiets door moeten maken om duidelijk te maken hoe het werkelijke leven in Portugal eigenlijk is! Iedereen heeft wel in het begin die koude winters moeten doorstaan! De meesten hebben er snel maatregelen voor genomen om tóch een beetje het romantische Portugese leven, mét warmte, te kunnen gaan ervaren waar ze van tevoren van droomden….. Wij ook!
    Ik kijk weer uit naar je volgende conto Ellen! Bedankt voor deze…..

  6. Wat een leuk verhaal weer over het kacheltje en ook een mooie toepasselijke illustratie! Ik herinner me jouw verhalen over de koude winter in Zambujeira do Mar nog wel en het huren van het ‘kantoor’.
    Heel leuk! 😘
    Groetjes
    Freya

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *