September 2021. Een dezer dagen is het 10 jaar geleden dat António, mijn buurman van weleer, overleed. Toevallig was ik in Portugal, voor een paar weken matar saudades, heimwee doden, in Zambujeira do Mar, waar ik al een aantal jaren niet meer woonde.

Ik logeerde in de achterste helft van het huisje van tia Vitória, in het centrum van het dorp, 100 meter van de zee en 90 meter van het pittoreske dorpskerkje, door menig bruidspaar uitgezocht als trouwlocatie. Na de kerkdienst stond de fotograaf dan al te wachten… een paar foto’s hier en vervolgens naar het strand beneden, fraaiere entourage is nauwelijks voorstelbaar.

Fraaiere entourage is nauwelijks voorstelbaar. Foto Rui Felizardo.


Ik schrok wakker van het gebrul van de kerkklok, is het zondag vandaag? Of… is er iemand overleden? António?

Capela de Nossa Senhora do Mar, Zambujeira do Mar. Foto José Carlos Casimiro

Gisteren heb ik nog wat aan zijn bed gezeten, zwijgend. Is het achteraf dat ik er een bijzondere lading aan geef? Nu ik weet dat het een afscheid was? Er was rust in dat piepkleine slaapkamertje zonder raam van hem. Het was goed dat ik daar was. Ik sprong mijn bed uit, schoot wat aan en haastte me naar het einde van het straatje. De poort van de kerk stond op een kier en ik gluurde naar binnen.

De familie

Ze waren er allemaal: Maria Nácia, Felipe, Mariazinha en haar Chico. De zussen Gracieta en Chica, schoonzus Lisete, kleindochters Sandra, Conceição, hun mannen… en ze keken allemaal op met witte gezichten toen ik Maria Nácia in mijn armen sloot. “Wanneer?”, fluisterde ik. “Vannacht” snikte ze, “hij was opeens dood.”

De wake

De hele verdere dag en ook de nacht erop, hebben we daar gezeten, rondom de open kist waarin António lag opgebaard. Dorpelingen kwamen en gingen, stilletjes, alles zo stilletjes. De familieleden gingen om en om een luchtje scheppen en dan kwamen ze weer terug, alsof ze hadden afgesproken elkaar af te wisselen. Is er niet gegeten die dag? Ik kan het me niet herinneren.

Nog een dode

Het zal een uur of twee geweest zijn, midden in de nacht. Alleen ‘de harde kern’ waakte nog bij António, toen we werden opgeschrikt door het knarsend opentrekken van de kerkpoort. Een geroezemoes van stemmen, iets werd over de drempel gereden… Het bleek de baar te zijn met het lichaam van Sr. da Silva, de echtgenoot van Dona Francisca, bij wie ik in mijn begintijd nog eens een kamer had gehuurd.

Voorop liep de begrafenisondernemer, wiens naam ik vergeten ben, maar niet zijn gezicht, deze man was geknipt voor zijn beroep. Hij had een lange magere gestalte en een uitgestreken gezicht durf ik wel te zeggen en hij had twee keer gewonnen bij mijn particuliere wedstrijdje, als ik weer eens terugkwam van weggeweest ‘wie zie ik het eerst?’ Hij strekte zijn hand naar voren en sneed als het ware het kerkje in tweeën, alleen de rechterhelft was nu nog ‘van ons’.

Het verse verdriet van de binnenstommelende familie wakkerde ook onze gevoelens weer aan en ingehouden snikkend maakten we plaats. Daar zitten we dan: arm en rijk, door de dood bijeengedreven, dacht ik met gevoel voor drama.

De uitvaartmis

Toen Maria Nácia, Mariazinha, Lisete en ik na een kleine ontbijt- en opfrispauze in mijn tijdelijke onderkomen, terugkeerden in de kerk hadden we het rijk weer alleen en dat was maar goed ook.
De kerk én het kerkpleintje puilden uit van de dorpelingen die hun tio António uitgeleide kwamen doen. Na een korte mis, haastig in gang gezet door een toesnellende priester en waarin nog meer dan anders het uitzinnige meezingen van de vrouwen me aangreep, werd de kist van António in de begrafenisauto geschoven en kon de stoet vertrekken.

De begrafenisstoet

Stapvoets ging het richting kerkhof. Vier auto’s met de overledene en zijn familieleden en heel veel voetgangers. Aanvankelijk liepen daar vooral vrouwen maar bij elk café dat we passeerden stond een clubje mannen. Ze dronken snel hun glas leeg en lieten het achter op het terras want de deur moest dicht blijven ‘om de dood buiten te houden’. Ze zetten hun pet op het hoofd en kozen rustig hun plaatsje in de stoet: naast hun vrouw, bij hun kinderen, achter een vriend. Uit elk zijstraatje schoten vrouwen tevoorschijn, het hoofd bedekt en met bloemen in hun armen en ook zij zochten een plekje.

Toen we aankwamen bij het wit ommuurde kerkhof, een kleine kilometer buiten het dorp, was de kleurrijke stoet uitgegroeid tot zeker 200 mensen. We hadden dan ook beide weghelften nodig en zo stond bij de afslag naar het kerkhof een flinke rij, naar het mij voorkwam, geduldig en eerbiedig wachtende auto’s uit tegenovergestelde richting.

Op het kerkhof

Zwaaiend met een wierookvat en toverformules prevelend, liep de priester om de open kist.
Toen keek hij op en wenkte de begrafenisondernemer naderbij: de kist mocht dicht. Tenzij… hij bekeek de menigte die zich rond de kist had opgesteld met een blik van: wie wil? Maria Nácia boog zich over haar man voor een laatste kus en de zoon volgde. Wie nog meer? Dochter Mariazinha draaide haar hoofd weg, maar ik kon het niet laten en zo was ik de laatste die hem een afscheidskus op het koude voorhoofd drukte.

Toen António eenmaal aan de aarde was toevertrouwd, verspreidde de menigte zich over het kerkhof. Men ging de graven te lijf met schepjes en emmers en met gieters die klaarstonden bij de waterkraan. De meegebrachte bloemen uit eigen tuin werden neergelegd bij de dierbare overledenen van de dorpsbewoners. Hun frisheid stak af bij de talrijke kunstbloemen die nog slechts een zweem hadden van het geel, roze, paars van weleer. Ook Maria Nácia, de verse weduwe, begaf zich tussen de graven. “Kijk” zei ze, “hier liggen mijn schoonouders en hier Prótacio, mijn zwager.” Nee, zelf had ze hier geen familie liggen, die lagen op het kerkhof van S. Teotónio, waar zij immers vandaan kwam.

Wat nu?

Ik vroeg het aan zoon Felipe maar die keek mij met rode ogen niet-begrijpend aan. Dus dwaalde ook ik wat rond over het kerkhof en las de namen op de graven, sommige bekend en andere onleesbaar geworden door de tijd. Hoge tombes waren daar, sommige glanzend zwart en met een keur aan tierelantijnen, lage zerken ook, waar je de vorm van de kist nog in herkende. Alsof het een straatje aan de rand van een buitenwijk betrof stond daar een rijtje familiehuisjes met planken langs de muur, waarop de kisten lagen van generaties voorname families.

‘Villawijk’ op het kerkhof van Cortegaça. Foto Ellen Damen

Op het middendeel stonden lange rijen houten kruisen, als op een militair kerkhof, maar minder strak, met slechts een naambordje: aqui jaz… Het was niet moeilijk het graf van vriend Manuel te vinden. De steen die ik indertijd samen met zus Manuela van het strand naar boven had gesleept, stond nog recht overeind en de gouden letters die Gustavo de Zwitser erop had geschilderd waren nog leesbaar. Manuel Cândido Guerreiro 1955-2000.

Nog even griezelen bij de kindergraven, hoe oud is dit kind geworden? En zijn er nog bekenden onder de gecremeerden?

Urnenmuur op de begraafplaats van Esmoriz. Foto Ellen Damen

Toen ik was uitgekeken was daar alleen nog Luís, de doodgraver van het dorp. Hij verschoof nog een hoopje zand, verplaatste een bloemetje op het verse graf van António. “Zelf gegraven”, zei hij trots terwijl hij zijn schep in de lucht stak. “Al deze graven hier, vanaf 1992 doe ik dat al, helemaal in mijn eentje.”

“Zo”, zei ik bewonderend en toen pas zag ik dat hij met de sleutel in zijn hand op mij stond te wachten. “En Sr. da Silva dan,” vroeg ik “wanneer wordt die begraven?” “Die is niet van hier”, bromde Luís en hij trok het hek van het kerkhof achter ons dicht.

Moe en slaperig opeens stapte ik de hete middag in, terug naar het achterhuis van tia Vitória.

5 Replies to “Dood en begraven”

  1. Mooi om te lezen en heel herkenbaar. Wij hebben naast het kerkhof in Beco, gem. Ferreira do Zêzere gewoond, gescheiden door een stuk bos. Later hebben wij het terrein zelf onderhouden. We hebben veel begrafenissen voorbij zien komen en ook bijgewoond als het bekenden waren. Goede herinneringen!

  2. Mooi verhaal! Na onze enige (tot nu toe, gelukkig) begrafenis in Portugal liepen wij er verloren bij (zoals jij, “wat nu?”). In onze streek is het (nog) niet de gewoonte om erna samen koffie te drinken.

    1. Ha Hanneke!
      ‘Samen koffiedrinken’ zal het wel nooit worden. Het is een van de weinige dingen die ik soms mis in Portugal. Er is veel, heel veel dat dit gemis compenseert en koffie wordt er in overvloed gedronken, maar niet zoals wij dat kennen: ‘… en dan is er koffie’. Of zie jij dat anders?

  3. Goed Ellen! Die sfeer van zo’n begrafenis, ja, die heb je goed omschreven. Dat gevoel jeetje! Het gaat er écht zo aan toe!
    Wij hebben er menig meegemaakt van overleden dorpsbewoners en vonden het wel erg wennen. Vaak ook met dat hartverscheurende luidkeels jammeren van de achtergebleven, maar vooral dat stille waken. Wij vroegen ons steeds af wanneer gaat er nou iemand eens iets zeggen… wanneer begint de muziek nou eens? En inderdaad, na afloop ‘wat nu’? Niets dus!
    Dank je Ellen.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *