Migranten-uit-vrije-wil houden er uitgesproken meningen op na over het land van herkomst en evenzo over hun nieuwe thuisland. Migranten-tegen-wil-en-dank hebben natuurlijk ook meningen, maar zij hebben het vaak te druk met overleven om daar net zo lang bij stil te staan als de “vrijwilligers” die, hun al of niet gestolen spaarcenten opsouperend en genoeglijk op hun eigen of andermans terras zittend, alle tijd hebben om, een mooi wijntje keurend, op het oude land, of op het nieuwe land, of op allebei te kankeren.

Wij Nederlanders, bijvoorbeeld, zijn erg goed in het (gelukkig niet zelden zonder ironie) verdoemen van allebei, terwijl ik in Portugal zo veel Britten tegenkom die hun geïmporteerde pubtijd lijken te moeten vullen vooral met neerbuigende kritiek op het nieuwe land van vestiging dat ik tegenwoordig al huiduitslag krijg als ik het woord “expat” maar hoor.

Meezingers

Ik kwam zopas toevallig terecht op een als fadoconcert aangekondigd evenement in een vooral door Engelsen gefrequenteerd restaurant en dat eindigde – ik lieg geen woord – in bijna op de stoelen staand meejubelen met Abba’s ‘Dancing Queen’; en een week of zo naderhand eindigde een soortgelijke door Angelsaksen overheerste muziekavond, mijn definitief laatste try-out, met het swingend meejoelen van ‘I… can’t get no… satisfaction’ (eigen schuld, dacht ik nog, hadden jullie maar volwaardig lidmaat moeten worden en blijven van de EU). Het zal u intussen duidelijk zijn: ik heb het niet zo op de Britse expats, alhoewel de Schotten en de Ieren vaak leuke volksgenoten naar voren weten te schuiven. Maar de Engelsen… laat ons hopen dat Brexit inderdaad hun definitief vertrek uit Europa inclusief Portugal inluidt. Good riddance.

Komrij

Hoe denkt dan wel de geëmigreerde Nederlander over zijn land van her-vestiging, Portugal? Ik houd geen stand bij, heb evenwel in mijn eerste jaar alhier tamelijk veel Hollanders ontmoet die hoog opgeven over hun nieuwe land en niet eens opvallend negatief spreken over ons oude zalig-landje-bij-de-zee. Als ik er al ontmoet heb die net zo zeurderig zijn als hun Engelse kompanen, over alles en nog wat, komen die waarschijnlijk uit het Nederlandse equivalent van Coronation Street; omdat ik zelf al 25 jaar weg ben uit Nederland heb ik geen idee of dat de Amsterdamse P.C. Hooftstraat is, of de Stationsweg in welk druilerig provinciestadje dan ook.

Ik bedoel maar: er zijn, helaas, ook Nederlandse eeuwig oudkoloniale benepen denkers en doeners. Gerrit Komrij, de vaderlandse schrijver die, lang geleden alweer, “Portugal ontdekte en op de kaart zette,” reken ik daar niet onder. Hij was dan wel uitgesproken kritisch in de columns die hij schreef voor NRC/Handelsblad in de jaren 80; hij was af en toe onhebbelijk sacherijnig in zijn boeken over Portugal; maar zijn badinerende taal en soms satanische humor maakten veel goed. Misschien wou-ie het niet zo laten merken, maar Komrij hield van Portugal “all the way” tot aan zijn overlijden toe, op 68-jarige leeftijd, in 2012 – al stierf hij dan in Amsterdam.

Knetterend

J. Rentes de Cavalho, ook een migrant, zij het dat hij van het Portugal van Salazar wegvluchtte naar Nederland, had (en heeft) net zo’n scherpe pen. Zijn kijk op Portugal, zijn vaderland, was kritisch genoeg om hem verdoemd te krijgen zelfs nadat hij eerder o zo lovend over land, historie en bevolking had geschreven o.a. in zijn vermaarde reisboek ‘Portugal. Een gids voor vrienden’. Daarin, zo zei een recensent, schreef Rentes “knettterend van plezier” mooie taal neer die zijn liefde voor Portugal enkel onderstreepte. Rentes ging nooit een gevecht uit de weg, nam derhalve ook de pen op tegen Komrij en vroeg zich in 1984 al af wat Komrij in hemelsnaam bezield had met naar Portugal verhuizen (Maatstaf 32e jaargang). De pen van Rentes wist die van “Komrijs strengheid van een Calvijn” in humorvolle scherpte te evenaren; het liefst zou ik het prachtig geschreven betoog van Rentes in zijn totaliteit weergeven, maar ik moet het voor Portugal Portal laten bij een enkel citaat, om de sfeer te tekenen:

Filippica

“Klein en arm als wij (Portugezen) zijn, met wrakke instellingen en wankele overtuigingen, met gebruiken en gewoonten die door eeuwenlange ervaring, door luiheid en door het klimaat verwezenlijkt zijn, kunnen we niet het risico lopen dat een Komrij vrij rondloopt in onze bergen en burelen. In een recente column (…) keert hij zich al tegen de traagheid en lusteloosheid van onze ambtenaren. En dat alleen omdat zij wat langzaam waren met het openen van een loket en een formulier niet snel genoeg invulden (…). Komrij, verborgen in het gebergte van Marvão, schrijft, met het vrijmoedige taalgebruik dat wij van hem kennen, met zijn vrijzinnige gewoonten en de missiegeest die iedere Hollander is aangeboren, een filippica over Portugal en haar slappe gebruiken (…). Een tweede filippica tegen de leiders van het land. En nog een om de ministers te ontmaskeren die hun zakken vullen, hun gunsten verkopen en nepotisme als een recht beschouwen (…).  Dan volgt uit Marvão een nieuwe uitval om de corruptie van onze politici, de onwetendheid van de afgevaardigden, het slordige gebruik dat wij maken van de democratie en de uren die wij verliezen met schranspartijen af te straffen. Twee of drie maanden van zo’n behandeling en Komrij zal op gevaarlijke wijze de funderingen hebben ondermijnd van een maatschappij die in leven wordt gehouden met een financieel infuus en door de welwillende tussenkomst waarmee God haar zozeer begunstigt dat Hij Zijn eigen moeder zich metterwoon in Fátima liet vestigen.”

Portretfoto van Gerrit Komrij in 1996.
Gerrit Komrij 1996. Foto Anna Ietswaart

Uitvlucht

Rentes vervolgt: “Niets garandeert dat, wanneer wij naar de schandpaal worden gevoerd, de bankiers ons brood blijven geven en dat de Heer ons nog enige tijd Zijn barmhartigheid schenkt (…). Ik weet niet wat Gerrit Komrij zoekt in mijn land, en ben ook niet gerust op zijn bedoelingen (hij kan zich heel goed in het hoofd gezet hebben ons met dezelfde geestdrift een heropvoeding te geven als waarmee hij zijn eigen landgenoten de les leest); ook ben ik er zeker van dat de luiheid van onze regeerders zijn uitwijzing als persona non grata eindeloos zou uitstellen, zodat mij nog één uitvlucht rest: de Nederlandse regering verzoeken Komrij te benoemen tot plenipotentiair ambassadeur van Hare Majesteit in Portugal. Een Koninklijk Besluit kan de zaak tot een goed einde brengen, en tegelijk alle belangen die in het spel zijn verzoenen, zelfs die van degenen die er niet van op de hoogte zijn.” Zo’n stap zou de Hollanders bevrijden “van de furie die niet moe wordt hun eigen schandvlekken en ondeugden aan te wijzen en met emmersvol het zuur over hen uit te storten. Ook wij, Portugezen, zullen er voordeel bij hebben te weten dat hij monddood is gemaakt door het protocol, gevangen in de kanselarij, zijn dagen verspillend (…) met het ambtshalve uitwerken van rapporten, het dicteren van telegrammen, en het met grote nauwgezetheid invullen van vragenlijsten.”

Toorn

Rentes kon lyrisch over zijn tweede vaderland, Nederland, schrijven. Zoals in ‘De Hollandse minnares’ en ‘Waar die andere God woont’. Maar hij was doof noch blind en kon net zo makkelijk vlijmscherp als mild geformuleerde kritische gedachten neerpennen, zoals ook in ‘Gods toorn over Nederland’. Rentes weet evenwel, aldus concludeerde de Nederlandse journalist Bert Ernste in 2011 (zie ook www.ernste.net vanuit São Paulo en Utrecht), mooi te beschrijven waar zijn mening in de loop der jaren veranderde en waar niet, en hoe zijn eigen persoonlijkheid (aartsindividualistisch) en eigen ontwikkeling daar weer invloed op hadden. De schrijver geeft, aldus Ernste, meteen in het eerste hoofdstuk aan dat hij wedergeboren zou willen worden als Nederlander, maar dan wel als doorsneeburger. Dan laat Rentes zien hoe hij aanvankelijk de Nederlandse samenleving benaderde als Portugees. Aan verzekeringen deed hij bijvoorbeeld niet. Hij snapte niets van de Nederlandse neiging om alles te willen verzekeren. Belasting betalen was voor hem ook wezensvreemd. In de jaren zeventig van vorige eeuw ging hij evenwel om. Volgens de schrijver een van de bewijzen van zijn “bijna volmaakte assimilatie. Van de ene op de andere dag liet ik me in beslag nemen door alle vrezen die dit volk kwellen, vanaf het gevaar van overstroming tot dat van brand, van het breken van een arm of been tot het annuleren van een reis.”

J. Rentes de Carvalho aan het signeren in Lissabon.
J.Rentes de Carvalho, Lissabon 2012. Foto ACSCosta

Inspectie

Waar ‘Gods toorn over Nederland’ zo’n vijftig jaar bestrijkt is het ook interessant om te lezen hoe Rentes de Carvalho de veranderingen in Nederland ervaart. De paternalistische samenleving van de jaren vijftig, die een maatschappelijk werkster stuurt om te inspecteren of zijn baby wel goed behandeld werd en of de hygiënische omstandigheden in orde waren. “En waarom zou die niet goed worden behandeld? Nou, aangezien meneer een buitenlander is…” Rentes beschrijft hoe hij de eerste twee, drie jaren van de jaren zestig in een staat van permanente oorlog met Nederland en de Nederlanders leefde, “waarin weinig van land en volk aan de bitterheid van mijn kritiek ontsnapte.” Met een nieuwe functie (aan de Universiteit van Amsterdam) en de veranderingen van de jaren zestig verandert zijn visie op Nederland. De schrijver komt tot de ontdekking dat Nederland hem heeft gemaakt tot wie hij is. “En men mag weten dat ik het land er dankbaar voor ben.”

De meisjes

Wat niet wil zeggen dat alles nu rozengeur en maneschijn is in het Nederland van Rentes. In 2017 zegt deze “meest eloquente beschimper van onze volksaard” (Vrij Nederland, 02/11), dat hij dertig jaar nadat hij in zijn boeken (“scheldschriften”) de zuinigheid, vergaderdrift, middelmatigheid, bedaardheid, regelzucht, lompheid, kuddegeest, zendingsdrift, wansmaak en saaiheid van de Hollander hekelde, niet anders kan constateren dan dat deze, “het spijt me,” geen steek is veranderd. Alles is precies hetzelfde gebleven, zelfs de meisjes, glimlacht hij. “Die waren toen lief, vrij en gewillig, dat zijn ze nu nog steeds.” En: “Nederlanders roepen nog steeds dat ze niet racistisch zijn, terwijl er vandaag de dag net als trouwens in de jaren zestig Turken in de gracht worden gegooid. Het zelfbeeld van de Nederlander, daar klopt geen jota van. Nederlanders houden welzeker van een leider, ondanks het feit dat ze democratisch en individualistisch heten te zijn.” No way, aldus Rentes. “Kijk naar de vrijetijdsbesteding. Wat doen Nederlanders dan? Ze gaan fietsen. Met dezelfde pet en shorts, anders hoor je er niet bij. Ik ben er altijd een beetje bang voor als een grote groep Nederlanders een leider krijgt.”

De dijk

Rentes was niet de eerste en enige Portugees die ooit over Nederland schreef. Onder de meer dan een miljoen bezoekers die Amsterdam in 1883 te verwerken kreeg tijdens de Wereldtentoonstelling was ook de Portugese schrijver Ramalho Ortigão. Zijn berichten werden gebundeld in het boek ‘A Holanda’, een ware ode aan ons volk en vaderland. Ernste haalt in zijn boekbespreking (oktober 2011) onmiddellijk de volgende passage aan: “Een van de dingen, die mij naar Holland hebben gevoerd, is mijn begeerte, door het voorbeeld van een klein, heldhaftig volk mijn eerbied voor nederige deugden en mijn liefde voor eenvoudige zaken des levens te vergroten, als het beste middel tegen de neurosen van ons eigen volk.” Daarmee is de toon gezet, zegt Ernste, ook voor wat betreft de stijl van het boek, die vanzelfsprekend negentiende-eeuws is, met zinnen als “De stoutste literaire verbeelding zou geen beeldspraak kunnen vinden, zo fantastisch als de werkelijkheid van de dijk om de onvergelijkelijke hardnekkigheid en onovertroffen durf van het Hollandse volk onder woorden te brengen.”

Portretfoto van Ramalho Ortigão
Ramalho Ortigão. Foto Wikimedia

Schoonmaakdelirium

In Amsterdam bezoekt Ortigão onder meer de slijterijen van Wijnand Fockink in de Damstraatpassage en Bols in Kalverstraat. Ortigão blijft niet in Amsterdam, maar reist heel Nederland door. Ernste weet in zijn boekbespreking enkele juweeltjes naar voren te halen uit Ortigãos hoog opgeven van de Nederlandse properheid, maar in Broek overdrijven ze. “Broek-in-Waterland is, op zindelijkheidsgebied, om zo te zeggen een geconcentreerd vleesextract, getrokken uit het rund dat Holland heet. De nationale deugd der properheid wordt hier tot een ethnologische epidemie, een idée fixe, een algemene waanzin. De mensen daar zijn van de boenduivel bezeten. Het zijn de epileptici van de bezem, de convulsionaires van de borstel, zij lijden aan een schoonmaakwoede, die aan het delirium grenst.” In Den Haag is Ortigão onder de indruk van het Haagse Bos, dat hij het fraaiste park van Europa vindt (nou ja… wat maakt hij me nou? Hoewel, ik ken dat Bos enkel van de na-oorlogse herplanting). In een Arnhemse club (met het “meest volmaakte comfort”) hebben de verschillende soorten port Engelse namen: London, London Old, London Particular, London Select. “Zo volkomen hebben onze kooplieden de Portugese handel aan vreemdelingen overgelaten.” Sad. In Alkmaar denkt Ortigão dat de mensen zich ’s avonds wel zullen vervelen. De Alkmaarders denken daar anders over: “O, vervelen, neen! Wij hebben toch ons familieleven (…). Wij spelen domino en wij leggen een kaartje. Zo gaat het in het hele oude Holland. Alleen in Amsterdam zijn de mensen de hele avond op straat. Maar dat is niet zoals het hoort.”

Koppige tronies

Ook in de vergelijking met de andere Germaanse volken komt de Hollander er bij de schrijver goed vanaf. “Door de soepelheid van zijn geest is de Hollander het minst Germaans van alle Germanen.” Portugezen voelen zich volgens Ortigão daarom veel meer thuis in Den Haag dan in Berlijn. Met bewondering beschrijft Ortigão dat de Hollanders niet onderdanig zijn tegenover hooggeplaatste personen. Ramalho Ortigão is wel wat erg positief over Nederland, vindt ook Ernste, want neemt zelfs nog de moeite om te vertellen dat de Portugese dichter Filinto Elísio (pseudoniem van Francisco Manuel do Nascimento, 1734-1819) het niet zo kwaad meende met zijn versregels over Holland: “Een eindeloze maand moet ik nog dulden de kopp’ge tronies van die boerenpummels…” Want Elísio legt ergens uit dat zijn uitbarsting meer lag aan het feit dat hij geen Hollands sprak dan aan de Hollanders.

Eerbewijs

In 1998, op de avond van 6 oktober was het, zat Rentes de Carvalho ergens in Amsterdam aan tafel met de Portugese schrijver en dichter José Saramago en enkele boekuitgevers; het was twee dagen voor de bekendmaking van de jaarlijkse Nobelprijzen (Saramago zou Literatuur winnen). Na de maaltijd, en mogelijk aangemoedigd door een mooie slok, besloten Rentes en Saramago tezamen eer aan Ramalho Ortigão te gaan bewijzen. De heren wandelden van het Begijnhof naar de Kalverstraat en verder naar de Dam en stapten bij Wijnand Fockink binnen om, net als Ortigão in 1883, aan de toog van een oude klare te nippen. De volgende, korte, tred was naar Krasnapolsky. Via de Wallen naar het Spui. Het was daar dat de twee Portugese schrijvers eerder dan ze eigenlijk wilden innig afscheid van elkaar namen – vooral omdat Saramago de volgende dag fris en fruitig eerst in Frankfurt en daarna in Stockholm had te arriveren. Om de een of andere reden werd de gezamenlijke tocht na dat afscheid alsnog voortgezet en werd de kunstenaarssociëteit Arti et Amicitiae aangedaan, naar “men” zegt omdat Rentes zijn collega  Ortigãos handtekening in het gastenboek wilde tonen. Het duurde even voordat de annalen van 1883 tevoorschijn waren getoverd; de wachttijd werd nuttig besteed met het nuttigen van jenevertjes en het bekijken van Arti’s niet misse schilderijencollectie, waartussen de heren tot hun blijdschap ook een door Boerhaave mooi geschilderd portret van de Portugees António Nunes Ribeiro Sanches ontdekten, die in de 18e eeuw van Penamacor naar St. Petersburg verhuisde om hofarts te worden van de Russische tsarina. Daar moest op gedronken worden. Er werd met enkele aanwezige Nederlandse schrijvers nog laat druk geproost in Arti.

De voor- en zijgevel van Arti et Amicitiae in Amsterdam.
Arti et Amicitiae. Foto Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

En zo was er ondanks alle verschil van mening en narrigheid toch reden voor intense tevredenheid en blijdschap, en bewondering en waardering voor zowel Nederland als Portugal. Maar natuurlijk niet voor Engeland.

3 Replies to “Dan hoort iedereen het weer eens van een ander”

  1. Goud harder doen blinken dan het blinkt, kan je niet.
    De zon feller doen schijnen dan ze schijnt, kan je niet.
    Een baby mooier doen lachen dan het lacht, kan je niet.
    Daarom Ton, aan dit schrijfsel van je, ook daar probeer ik niets mee.
    Mooi weer dit stukje letters door en aan elkaar gemaakt.

  2. Geachte heer Haak,
    Misschien vindt u het aardig om te weten dat ook een voormalige president van Portugal over Nederland heeft geschreven. De bundel “Novelas Eroticas” van Manuel Teixeira-Gomes opent met het verhaal “Deus ex machina”, dat zich afspeelt in Amsterdam en Dordrecht. De hoofdpersoon bereikt de tweede stad, waar de frivoliteiten zich merendeels afspelen, door in Amsterdam de trein naar Berlijn te nemen. Maar het is een zuurpruim die over een dergelijk detail valt, want het proza van Teixeira-Gomes is aanstekelijk goedgehumeurd en nog steeds fris. Ik kan u het boekje van harte aanbevelen!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *