Zambujeira do Mar 1996.

Knipperend tegen de zon stap ik over de drempel van mijn bescheiden onderkomen op het platteland van zuidwest Portugal. Eens even kijken of ik een eitje kan verschalken bij de buren.

Maria Nácia ziet er opgetogen uit. Haar gladde wangen, gebronsd door het buitenleven, hebben een rode gloed.
‘Kijk eens’ zegt ze ‘dit is een tandenborstel’. Trots steekt ze zo’n ding in de lucht waarvan ik er in de loop van mijn leven een stuk of honderd versleten moet hebben.
‘En dit is tandpasta’.

‘Colgate’ lees ik en opeens ben ik weer zes en sta ik aan de wastafel van het slaapkamertje dat ik deel met mijn kleine zus. Als ik op mijn tenen sta, zie ik een tenger meisje in spiksplinternieuw wit ondergoed ijverig haar tandjes poetsen. De grote dag is daar, 18 mei 1950, ik doe m’n Eerste Heilige Communie. Een lange witte bruidsjurk hangt te wachten in de kast. Zo dadelijk mag ik ’m aan, mag ik ’m eindelijk aan. Ik hef het waterglas met het laatste spoelwater.

‘Niet doen!’
Een van mijn oudere broers stormt de kamer binnen en onderschept het waterglas. Water gutst over mijn zwarte lakschoenen. Ik deins terug waarbij ik mijn zusje op haar tenen trap. Zij zet een keel op en voor ik het weet ben ik omringd door de hele familie die me ernstig herinnert aan een der heilige geboden van de Enig Ware Kerk, die van Rome. Gij zult nuchter ter communie gaan.

Ik had toch geen water gedronken? Ook niet een heel klein slokje? Ik onderwerp mijn prille geweten aan een grondig onderzoek. Nee, geen druppel. Tot op de dag van vandaag ben ik blij dat het werkelijk zo was, want ik zou er niet om gelogen hebben.
En ze zouden me niet hebben laten gaan.
De speciaal op mijn lijf gemaakte lange witte jurk, in een echte schoenenwinkel gekochte lakschoenen, ongerepte witte sokjes, ze zouden in de kast blijven.
En dat in die magere jaren.

Maar we poetsten al wel onze tanden. Twee maal daags, ’s morgens en ’s avonds, met een licht schuldgevoel na het middagmaal, wanneer het eigenlijk ook zou moeten…

Zo niet mijn huidige buurvrouw, die op 67-jarige leeftijd als een blij kind voor me staat. Na de tandpasta valt er nog een fles mondwater te bewonderen. Op dezelfde manier stalt ze altijd haar medicijnen voor me uit na haar regelmatige bezoeken aan de apotheek in het naburige dorp.

Tandenborstel en tandpasta, ze zullen maar kort dienst doen. Mijn buurvrouw ‘moet van de dokter’ enkele weken haar ‘mond wassen’ om de ontstekingen in en rond de stompjes tand die haar resten te genezen. Daarna wordt het hele zaakje eruit gehaald.

Het moet wat potsierlijk klinken uit mijn mond vol kunstig opgelapte tanden en kiezen. Maar ik zal ze missen de twee hoektanden die het gezicht van mijn buurvrouw karakteriseren. Zij vallen als de geoliede onderdelen van een scharnier in elkaar als ze zich zijwaarts stort op een van haar vele lievelingsgerechten. Voorlopig is het nog niet zover.

Thans kondigt ze aan dat ze haar gebit voor het eerst van haar leven te lijf zal gaan met haar eerste tandenborstel.

Tekening Charlotte Ligtenberg


‘Een eitje?’ vraagt ze als ze de reden van mijn komst hoort. ‘Wat moet je nou met één ei? Hier’. Ze stopt er zes in mijn handen. Als ik een poosje later zit te smullen heb ik nog steeds een glimlach op mijn gezicht.

‘De tandenborstel’ is nummer 10 van de verzameling Contos. De overige afleveringen kun je hier lezen: contos.

2 Replies to “De tandenborstel”

  1. Mooi stukje weer Ellen … het communieverhaal zeer herkenbaar (ik ben van 1953) maar ook je beschrijvende bijna poëtische schrijfstijl … hoe verzin je het om de hoektanden van Maria te vergelijken als onderdelen van twee geoliede scharnieren … prachtig!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *